
Jurisprudentie
AQ8724
Datum uitspraak2004-09-01
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401173/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2004-09-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200401173/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: het college) appellant geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woningen [locatie] te [plaats] door middel van een opbouw.
Uitspraak
200401173/1.
Datum uitspraak: 1 september 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 30 december 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer (hierna: het college) appellant geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden van de woningen [locatie] te [plaats] door middel van een opbouw.
Bij besluit van 2 oktober 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het bestreden besluit herroepen en bij de heroverweging een bouwvergunning verleend.
Bij uitspraak van 30 december 2003, verzonden op 31 december 2003, heeft de voorzieningenrechter van rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op die datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juli 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Ch. Smit, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door drs. A.E. Jansen, ambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer, zijn verschenen. Voorts is daar namens [wederpartij] mr. R.C.V. Mans gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De woningen [locatie] (hierna: de woningen) hebben een getrapte vorm die bestaat uit een hoog en uit een laag gedeelte. De woningen zijn met het hoge gedeelte aan elkaar gebouwd. Het bouwplan voorziet voor elk van de woningen in een opbouw op het lage gedeelte. Beide lage gedeelten zijn door middel van een niet-dragende scheidingswand in tweeën gesplitst. In het ene deel, aansluitend aan de woonkamer in het hoge deel en van daaruit ook toegankelijk, bevinden zich de entree, de keuken en het toilet. In het andere lage deel van beide woningen bevindt zich de berging, die vanuit de entree toegankelijk is.
2.2. Het bouwplan is gesitueerd op gronden waaraan in het geldende bestemmingsplan "Getsewoud" de bestemming "Woongebied (WG)" is toegekend.
Ingevolge artikel 4, lid A, onder 1, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor woongebied aangewezen gronden, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 (de beschrijving in hoofdlijnen en het daarbij behorende verkavelingsindicatie) bestemd voor woningen (inclusief aan woning gebonden beroep of bedrijf).
Ingevolge artikel 4, lid C, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mag de bouwhoogte van woningen niet meer dan 9 meter mag bedragen met uitzondering van gebouwde accenten die op het bij dit plan behorende toetsingsplan zijn aangeduid.
Ingevolge artikel 4, lid C, aanhef en onder 3, sub b, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het bouwen van aan- en uitbouwen uitsluitend toegelaten aan een zij- of achtergevel van een woning met dien verstande dat de goothoogte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 3 meter.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder een hoofdgebouw verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften wordt onder een uitbouw verstaan: een aan een gebouw aanwezig bouwwerk, dat rechtstreeks vanuit dat gebouw toegankelijk is.
2.3. Appellant komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het bouwplan gedeeltelijk betrekking heeft op een uitbreiding van een woning - voor zover gebouwd op het gedeelte waarin de entree, keuken en toilet zich bevinden -, en gedeeltelijk op een uitbreiding van een uitbouw - de berging-.
2.4. Het betoog van appellant slaagt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet worden vastgesteld dat ten aanzien van beide woningen sprake is van een gebouw dat door zijn constructie (en overigens ook in functioneel opzicht) als één geheel moet worden aangemerkt. De getrapte bouwvorm kan aan dit oordeel niet afdoen. Reeds hierom voldoen beide woningen aan het begrip "hoofdgebouw" zoals dat in artikel 1 van de planvoorschriften is omschreven. De voorzieningenrechter heeft dit miskend. Daarenboven is de voorzieningenrechter op onjuiste gronden tot het oordeel gekomen dat de berging, gelet op de bestemming, niet tot het hoofdgebouw kan worden gerekend. De berging is immers ook gesitueerd op gronden waaraan in het bestemmingsplan "Getsewoud" de bestemming "Woongebied (WG)" is toegekend.
Uit het voorgaande volgt dat het bouwplan is voorzien op een hoofdgebouw dat is gesitueerd op gronden waaraan de bestemming "Woongebied (WG)" is toegekend. Het bouwplan voldoet aan de in artikel 4, lid C, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften opgenomen maximale bouwhoogte voor woningen. Het college heeft zich in de beslissing op bezwaar derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Getsewoud”.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. Nu de voorzieningenrechter hetgeen Ritt overigens heeft aangevoerd ongegrond heeft bevonden en hij daartegen niet in hoger beroep is gekomen, zal de Afdeling, doende hetgeen de voorzieningenrechter zou behoren te doen, het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat, nu de beslissing op bezwaar van 2 oktober 2003 rechtmatig wordt geoordeeld, geen aanleiding.
2.7. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat - naar analogie van artikel 41, vijfde lid - het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellant wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 30 december 2003, AWB 03-1821
en 03-1830;
III. verklaart het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de Secretaris aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2004
53-381.